Van Thomas Larivière

Aanpassing van de biodiversiteit aan stedelijke omgevingen

In 2009 woonde voor het eerst in de menselijke geschiedenis meer dan de helft van de wereldbevolking in steden. Volgens de prognoses van de Verenigde Naties zal het aantal stadsbewoners tegen 2050 met 72% toenemen tot 6,3 miljard, en 67% van de wereldbevolking vertegenwoordigen. De stedelijke bevolking zal dan gelijk zijn aan de wereldbevolking in 2002. De schadelijke gevolgen van verstedelijking voor ecosystemen die zo kostbaar zijn voor de mensheid, hebben geleid tot een dringende behoefte aan de ontwikkeling van duurzamere steden.

De allereerste steden ontwikkelden zich ongeveer 12.000 jaar geleden, toen de mensheid zich vestigde als gevolg van de opkomst van de landbouw. Sindsdien hebben sommige dier- en plantenpopulaties zich aangepast aan de menselijke aanwezigheid, terwijl anderen zijn uitgestorven. Ondanks alles werd een zekere planten- en dierendiversiteit gehandhaafd. Tot het begin van de 19e eeuw waren wolven, beren en roofvogels nog goed vertegenwoordigd. Ze profiteerden van de doordringbaarheid van steden, waardoor ze zich konden voeden met huishoudelijk afval. (1)

Met de industriële revolutie, de toestroom van arbeiders en de eerste auto’s zijn de stedelijke omstandigheden dramatisch verslechterd. Door steeds verdere uitbreiding droeg bij aan het verdwijnen van vele habitats voor flora en fauna.

Er zijn echter studies verricht naar de aanpassing van biodiversiteit ten gevolge van de beperkingen die werden opgelegd door de mensheid. Hierbij zijn verrassende strategieën ontdekt. Laten we beginnen met een bekend voorbeeld van de Peper-en-zoutvlinden (Biston betularia). Deze kleine, lichtgekleurde vlinder die op de schors van witte berken leeft, was perfect aangepast aan zijn omgeving. Maar tijdens de industriële revolutie werd het schors zwart, ten gevolge van het massale gebruik van steenkool door met name stoommachines. De witte vlinders werden toen een makkelijke prooi. Een mutatie, met een donkere kleur en die een klein percentage van de bevolking vertegenwoordigt, had toen een concurrentievoordeel: ze waren discreter. Natuurlijke selectie, beschreven door een zekere Charles Darwin, deed toen zijn werk, en de zwart-gekleurde fenotype (genexpressie) vlinders bevonden zich in numerieke superioriteit.

Genetische aanpassingen komen soms voor in planten. Het Vleugelstreeozaad (Crépis sancta), een gele bloem van ongeveer tien centimeter groot die te vinden is in heel Frankrijk, is erin geslaagd om zich aan te passen aan kleine bloemperken in steden. In tegenstelling tot individuen van dezelfde soort die anemochory (verspreiding van de zaden door de wind) in een open omgeving gebruikt, doet deze bloem het door middel van zware zaden. Deze vallen direct in de bloemperken, waardoor het soort in in de stad in leven wordt gehouden, en de kans op verspreiding op niet-waterdichte ondergrond wordt vergroot. (2)

Er kunnen nog opvallendheden worden waargenomen. Motten van dezelfde soorten die in stedelijke gebieden leven bijvoorbeeld, hebben 20% minder kans om door licht te worden aangetrokken. Verder kan men denken aan soorten kleine vissen, die bestand zijn tegen een omgeving met een hoge concentratie zware metalen, zoals in de wateren van havensteden.

Al deze verschijnselen zijn gekoppeld aan erfelijke aanpassingen aan het stadsleven, welke opzichzelf gekoppeld zijn aan het proces van natuurlijke selectie. Deze processen kunnen zelfs leiden tot het verschijnen van nieuwe, gespecialiseerde soorten in stedelijke gebieden (3) met veranderingen in morfologie (vorm, kleur), fysiologie (aanpassing aan stedelijke vervuiling) en gedrag (niet-aantrekkingskracht op licht).

Er moet echter rekening worden gehouden met het feit dat deze veranderingen zich op een zeer grote tijdschaal voordoen en dat het grootste deel van de biodiversiteit niet het vermogen bezit om zich gedurende zo’n korte periode aan te passen (langzaam groeiende soorten, late voortplanting). Vervuiling, bodemafdichting en klimaatverandering versnellen de enorme ineenstorting van de biodiversiteit. Dit gebeurt op zo’n schaal dat het wordt beschouwd als de zesde grotere massa-extinctie die onze planeet heeft doorstaan. Het is daarom van cruciaal belang om ons te omringen met de juiste mensen om er zeker van te zijn dat met dergelijke kwesties rekening zal worden gehouden bij het begin van nieuwbouwprojecten. Longevity Partners definieert al in de ontwerpfase van stedelijke projecten een reeks aanbevelingen. Het doel is om de voetafdruk en de lichtvervuiling zoveel mogelijk te beperken en zoveel mogelijk functies op te nemen die flora en fauna kunnen herbergen. Er wordt ook rekening gehouden met “grijze biodiversiteit” (de combinatie van positieve en negatieve effecten op de biodiversiteit gedurende de gehele levenscyclus van een materiaal of product) (4).

 

Bronnen:

1. A. MURATET & F. CHIRON, 2019, Manuel d’Ecologie urbaine

2. P.-O. CHEPTOU & ALL 2001. Imbreeding depression and intraspecific competition in Crepis Sancta (Asteraceae). Evolutionary ecology 15(1): 1-13. 5.

3. Travaux de Menno Schilthuizen, chercheur à l’Université de Leiden, Pays-Bas

4. Club U2B 2015, Du concept à la mise en œuvre: la Biodiversité grise 

Kom in contact 

Vertel ons over uw project

"*" geeft vereiste velden aan